Separaat zijn soortenlijsten bijgevoegd van de volgende monsterpunten: kaart

Code locatie type AmersfoortCoordinaten
VG1 Voorste Goorven noordwestzijde 142.37 - 397.34 *
VG2 Voorste Goorven noordzijde 142.53 - 397.38 **
VG3 Voorste Goorven uiterste noordoosthoek 142.76 - 397.42
WV1 Witven noordwestzijde 142.60 - 397.63
WV2 Witven Hol noordzijde 142.80 - 397.68
EV Van Esschenven zuidzijde 142.85 - 397.80 ***
MG Middelste Goorven uiterste noordoosthoek 142.85 – 397.40
BV Beeldven westzijde 144.19 – 399.43
KB Kievitsblek oostzijde 144.08 – 399.18
KV Klokketorenven zuidoosthoek 145.05 – 395.85
opmerkingen:
*      deze coordinaten slaan op het eerste monsterpunt van die dag, in de ochtend; een tweede monster, iets meer in NO richting, direct hierna genomen, is door mij hiermee verenigd).
**    direct ten oosten van de verbindingssloot naar het Witven (genomen aan begin van de middag).
***  bij knuppelbruggetje over verbindingssloot met Witven.

De toegepaste abundantiecode bij het microscopisch onderzoek:

3 = bij vergroting van 100x in elk beeldveld aanwezig,
2 = niet in elk beeldveld, maar wel in elk preparaat met meer dan één exemplaar aanwezig,
1 = slechts incidenteel waargenomen.
0 = slechts dode cel(len) waargenomen
Bij soorten die sporulerend zijn aangetroffen gaat het abundantiecijfer vergezeld van de aanduiding '+ sp.'


Van Henk Schulp ontving ik soortenlijsten per ven, zonder abundantie-opgave. Soorten die hij aantrof en ik niet, zijn aangegeven met de letter ‘s’, althans voor zover hun voorkomen aannemelijk kan worden geacht in het desbetreffende ven. Mogelijk dat in een later stadium, bij onderbouwing met foto’s, nog een of meer soorten kunnen worden toegevoegd.

(terug)

De Centrale Vennenreeks (Voorste Goorven, Witven, Van Esschenven)

In het begin van de vorige eeuw werden bovengenoemde, met elkaar in verbinding staande vennen gevoed door het mesotrofe zwak zure water van het stroompje de Rosep. De vennen herbergden destijds een uitzonderlijk rijke sieralgenflora met tal van uiterst zeldzame, vaak spectaculair ogende soorten. In de jaren 1920-1950 liep deze soortenrijkdom verontrustend terug door een geleidelijke eutrofiëring van het ven als gevolg van toestroom van ontginnings- en rioolwater. Vereniging Natuurmonumenten, als eigenaar van het terrein, liet in 1950 deze vervuilingsbronnen afsluiten en een grote schoonmaakoperatie uitvoeren. Als gevolg van de daarmee gecreëerde hydrologische isolatie voltrok zich — onder invloed van de beruchte zure neerslag — in de tweede helft van de 20ste eeuw een verzuringsproces dat een terugkeer van de eertijds zo rijke flora in de weg stond. Teneinde dit verzuringsproces, gepaard gaande met een ophoping van zwarte modder op de bodem als gevolg van blad- en naald-inval vanuit het omringende bos, een halt toe te roepen werd in 1995 een tweede schoonmaakactie uitgevoerd. Hierbij werd tevens een installatie aangelegd waarmee relatief kalkrijk grondwater kan worden opgepompt teneinde de door de neerslag veroorzaakte verzuring te compenseren.

In de jaren 1996-2000 werd door A. en B. van Tooren, met medewerking van F. Roefs en H. Schulp een hernieuwde inventarisatie van de sieralgenflora uitgevoerd. Aanvankelijk kon een duidelijk positieve tendens gemeld worden, culminerend in een totaal aantal soorten van 89 (waaronder 9 Rode-Lijst-soorten), waargenomen in 1999. In 2000 leek echter sprake van een terugval (tot 69 soorten), vooral op het conto te schrijven van het Voorste Goorven (van 73 naar 49 soorten). Het was daarom interessant om in 2001 te bezien in hoeverre hier van een incidentele danwel structurele terugval/stagnatie sprake is.

Het rijkste monsterpunt in het Voorste Choorven bleek VG3 (noordoosthoek). Het sieralgenbeeld werd hier bepaald door fraaie, grootcellige soorten als Micrasterias papillifera, Pleurotaenium ehrenbergii, Closterium baillyanum, Closterium dianae en Euastrum verrucosum. Voorts viel het regelmatige voorkomen van Spirotaenia condensata op, een vrij zeldzame soort die voor zover bekend niet eerder in de Centrale Vennenreeks werd aangetroffen.

Het Witven bleek qua soortensamenstelling in grote lijnen vergelijkbaar met het Voorste Goorven. Opvallend was de sterke dominantie van Closterium calosporum, Cosmarium punctulatum en Pleurotaenium ehrenbergii. Ten opzichte van het Voorste Goorven kan het nagenoeg ontbreken van Closterium baillyanum worden gesignaleerd, tegenover het regelmatige voorkomen van Penium exiguum en Euastrum gayanum, die in het Voorste Goorven (vrijwel) lijken te ontbreken.

Het Van Esschenven levert een duidelijk afwijkend beeld, met een uitgesproken dominantie van Xanthidium octocorne. Andere soorten die hier, in tegenstelling tot Voorste Goorven en Witven, regelmatig werden aangetroffen: Closterium setaceum, Xanthidium antilopaeum (een interessante varieteit, het midden houdend tussen var. heimansii en var. hebridarum) en Staurodesmus extensus.

De Centrale Vennenreeks als geheel overziend kan, ondanks grote onderlinge overeenkomsten toch een zekere verschuiving in soortensamenstellling geconstateerd worden die mogelijk wijst op een onderliggende gradient in (gemiddelde) zuur- en trofiegraad. Binnen de reeks Voorste Goorven - Witven - Van Esschenven is een geleidelijke terugloop in abundantie te signaleren van soorten als Closterium baillyanum, Netrium digitus en Euastrum denticulatum, tegenover een toename of zelfs het nieuw verschijnen van Euastrum gayagum, Closterium setaceum en de genera Xanthidium en Staurodesmus. Met name het massale voorkomen in het Van Esschenven van de oligotrafente, zuurminnende soort Xanthidium octocorne suggereert iets voedselarmere, zuurdere condities aan het eind van de Centrale Vennenreeks. Dit lijkt strijdig met het algemene voorkomen van de vrij triviale, meso-eutrafente soorten Cosmarium punctulatum en Cosmarium reniforme door de hele reeks heen, dus tot in het Van Esschenven aan toe. Mogelijk dat deze soorten speciaal floreren onder instabiele milieucondities waarbij nutrienten onregelmatig en stootsgewijze ter beschikking komen. Aanwijzing voor een dergelijke instabiliteit vormen de sterk fluctuerende gehaltes aan diverse ionen, zoals over de afgelopen vijf jaar in deze vennenreeks gemeten door de Afd. Aquatische Oecologie, Nijmegen. Dergelijke sterk fluctuerende waarden hangen vermoedelijk samen met het regime van oppompen van grondwater.
Qua (sieralg-gerelateerde) natuurwaarde scoort elk van de drie Centrale Vennen ongeveer een 7, terwijl het complex als geheel net het cijfer 9 haalt. Dit hoge cijfer hangt samen met het voorkomen van een aantal gevoelige indicatorsoorten die we in Nederland, zeker in vennen, zelden meer tegenkomen, zoals Closterium costatum, Cl. lineatum, Cl. ralfsii, Micrasterias papillifera, Penium exiguum en Penium spirostriolatum. Ook het voorkomen van de zeldzame soorten Spirotaenia condensata, Tortitaenia (= Spirotaenia) obscura en Tortitaenia closterioides verdient speciale vermelding. Laatstgenoemde soort, die soms wat aan Closterium navicula doet denken, werd pas onlangs vanuit de Centrale Vennen als nieuw voor de wetenschap beschreven (publikatie in druk) en is tot nu toe uitsluitend van deze locatie bekend. Voorts werd door Ton Joosten in een monster uit het Van Esschenven een zygospore van Xanthidium octocorne waargenomen (en getekend); voor zover bekend werd deze soort slechts één keer eerder sporulerend in de literatuur afgebeeld!
Mogen we dus bepaald niet mopperen over de actuele samenstelling van de sieralgenflora in de Centrale Vennen vergeleken met die van andere vennen in Nederland, wanneer we deze samenstelling vergelijken met die van vroeger wordt helaas een minder rooskleurig beeld verkregen. Ten opzichte van de situatie in 1975, reeds alarmerend verslechterd ten opzichte van die in de jaren vijftig (om nog maar te zwijgen van die in de jaren twintig) is onmiskenbaar sprake van een verdere achteruitgang. Helaas zijn mij geen gegevens bekend vanuit het begin van de jaren negentig, voorafgaand aan de laatste schoonmaakoperatie in 1995. Het is denkbaar dat de Centrale Vennen in die periode dermate verzuurd waren dat er inmiddels ten opzichte van die jaren een duidelijke winst is geboekt. De toenemende soortenrijkdom geconstateerd door Van Tooren et al. in de jaren 1995-1999 zou daarop kunnen duiden. Des te spijtiger is het dat deze positieve ontwikkeling zich niet doorzet, maar eerder weer lijkt te worden teruggedraaid. Een mogelijke verklaring voor de verslechtering zou kunnen liggen in het toegepaste grondwater-oppomp-regime. Het relatief kalkrijke grondwater wordt opgepompt aan de westzijde van het Voorste Goorven. Blijkens data, verzameld door de Afd. Aquatische Oecologie Nijmegen, lagen de pH-waarden in het Voorste Goorven in de periode 1996-2000 (22 metingen) voor het merendeel tussen 6 en 7, voor de meeste sieralgsoorten het optimale traject. Op 14 juni 2001 lagen de pH-waardes onder 5.5 (zie tabel). Dit kan duiden op een verminderde inlaat van grondwater. Naar verluid (mond. meded. Frans Roefs) zou er inderdaad al meer dan een jaar geen water meer opgepompt zijn. Hoe dan ook lijkt het van groot belang dat het oppompen niet te hooi en te gras, maar met een zekere regelmaat geschiedt, opdat de aquatische biocoenose zich daarop kan instellen.

(terug)

Het Middelste Goorven

Dit ven (hydrologisch en floristisch vergelijkbaar met het Achterste Goorven) blijkt aanzienlijk armer aan sieralgsoorten dan de Centrale Vennen, hetgeen allesbehalve een verrassing genoemd kan worden. Immers, Middelste en Achterste Goorven zijn niet betrokken geweest bij de schoonmaakoperaties, staan niet in open verbinding met de Centrale Vennen en worden, ook bij hoge waterstand, niet of nauwelijks doorgespoeld. Ten opzichte van de situatie in 1975 is ook hier de sieralgenflora nog verder verschraald. Van de enige Rode-Lijst-soort opgetekend voor dit ven, Euastrum ampullaceum, werd slechts één dode cel waargenomen (zij het nog wel met enige plasma-inhoud). Toch heeft het ven, met het abundante voorkomen van soorten als Actinotaenium cucurbita, Closterium directum en Pleurotaenium minutum nog wel degelijk iets te bieden. Voor sieralg-gerelateerde natuurwaarde werd dan ook het cijfer 6 gescoord.

(terug)

Beeldven
Dit ven (eigendom van het Brabants Landschap), was in 1975 een van de biologisch rijkste vennen in de streek rond Oisterwijk. Destijds had het nog een zwak zuur, mesotroof karakter, maar ook hier heeft zich onder invloed van de zure neerslag in de daaropvolgende decennia een proces van verarming voltrokken. Deze achteruitgang nam zulke vormen aan dat, net als bij de Centrale Vennen, een schoonmaakactie is uitgevoerd, gekoppeld aan een geïntensiveerde doorstroming met kalkhoudend kwelwater. De operatie, uitgevoerd in 1990, leek het gewenste effect te hebben. Frans Roefs (mondel. meded.) meldde over de laatste jaren een groeiende lijst van interessante, overwegend mesotrafente sieralgsoorten. Des te groter was de teleurstelling bij inspectie van de op 14 juni jl genomen monsters. Slechts een gering aantal, merendeels triviale, zuurresistente soorten kwam aan het licht, resulterend in het sieralg-gerelateerde natuurwaardecijfer 4. Kennelijk heeft zich het afgelopen jaar een desatreuze ontwikkeling voorgedaan in de aanvoer van schoon, kalkhoudend kwelwater. Niet alleen de samenstelling van de sieralgenflora wijst daarop, maar ook de op 14 juni gemeten pH: 4.0

(terug)

Kievitsblek
Dit drassige gebied is zo mogelijk nog sterker verzuurd dan het nabije Beeldven. In tegenstelling tot de macrofytenvegetatie, waarin (vrij) zeldzame soorten als Beenbreek en Ronde zonnedauw, heeft de sieralgenflora weinig interessants te bieden: de sieralg-gerelateerde natuurwaarde reikt niet hoger dan het cijfer 2.

(terug)

Klokketorenven
Na die van de beide vorige locaties vormt de sieralgenflora van het Klokketorenven een lust voor het oog. De aanblik wordt bepaald door het abundante voorkomen van de sierlijke soorten Staurastrum brachiatum, Xanthidium octocorne en Bambusina borreri. Het voorkomen van de weinig algemene taxa Staurastrum diacanthum en Staurodesmus glaber var. hirundinella verdient aparte vermelding. We hebben hier te maken met een zuur ven (gemeten pH 4.8), onderhevig aan onmiskenbare eutrofiëringsinvloeden (zie excursieverslag). Wellicht hebben deze invloeden een zodanig beperkte omvang dat het oorspronkelijke, oligotrafente karakter van de sieralgenflora nog geen of weinig geweld is aangedaan. Mogelijk zelfs dat deze invloeden een zekere compensatie vormen voor het verzurend effect van de neerslag. De sieralg-gerelateerde natuurwaarde behaalt bijna het cijfer 7.


Peter Coesel
Amsterdam, 29 juni 2001