Bijgaande tabel 1 (soorten) is een integratie van determinatielijsten opgemaakt door Marien van Westen, Koos Meesters en ondergetekende, aangevuld met waarnemingen van Alfred van Geest en Ton Joosten.
De locaties zijn opgevoerd in volgorde van bemonstering. De coördinaten zijn in het veld met GPS bepaald door Alfred van Geest. De vermelde waarden voor pH en EGV (electrisch geleidingsvermogen) zijn in het veld bepaald door Marien van Westen. Begeleiding in het veld werd verzorgd door Jos Gysels (Natuurpunt, Vlaanderen). Voor aanduiding en benoeming van de monsterlocaties wordt verwezen naar een door Jos Gysels verstrekt hydrologisch rapport uit 2002.

De toegepaste abundantiecode bij het microscopisch onderzoek:
3 = bij vergroting van 100x in elk beeldveld aanwezig,
2 = niet in elk beeldveld, maar wel in elk preparaat met meer dan één exemplaar aanwezig,
1 = slechts incidenteel waargenomen.
0 = slechts dode cel(len) waargenomen
Bij soorten die sporulerend zijn aangetroffen gaat het abundantiecijfer vergezeld van de aanduiding '+ sp.'

In tabel 2 (natuurwaarden) worden voor de onderscheidene monsterlocaties de sieralg-gerelateerde natuurwaarden gegeven volgens de criteria verstrekt in de flora van Coesel & Meesters (2007) en berekend met behulp van een databaseprogramma ontwikkeld door Marien van Westen.

Alfred van Geest situeerde de monsterlocaties in het meegestuurde Google Earth-kaartje.


(terug)

Globale beschrijving van het gebied
Het natuurreservaat de Teut is een bos, heide- en vennengebied dat kwelwater ontvangt van het noordelijker gelegen Kempens plateau. Het water in de vennen en poelen is in principe zuur en voedselarm,  maar door verschillen in ondergrond en (historisch) beheer (onder meer gebruik als visvijvers) zijn toch de nodige gradaties in zuur- en trofiegraad aan te treffen.

(terug)

Korte omschrijving van de monsterlocaties ( (zie ook kaart)

Punt 1
in eerdere ecohydrologische studies benoemd als 'Koehoorn 3' (locatie 17 op kaart). Oligotroof vennetje met Sphagnum, Potamogeton polygonifolius, Rhynchospora fusca, Rhynchospora alba, Eriophorum angustifolium. Glooiende oevers met o.a. Drosera intermedia, Lycopodium inundatum. EGV 26 µS, pH 4,8
Punt 2
'Koehoorn 1' (loc. 15 op kaart). Wat groter, mesotroof ven met vrij steile oevers waarlangs Phragmites. In water onder meer Nymphaea alba en Potamogeton. EGV 100 µS, pH 6,0
Punt 3
'Hengelsbroek 8' (loc. 10). Oligo-mesotroof ven met Sphagnum, Nymphaea, Utricularia minor, Phragmites, Juncus subnodulosus. EGV 47 µS, pH 4,3
Punt 4
'Hengelsbroek 3'? (loc. 5A). Poeltje met draadalg en Utricularia minor.
Punt 5
'Hengelsbroek 3'? (loc. 5B). Slootvormige poel grenzend aan oostzijde van Punt 4, met veel Potamogeton polygonifolius. Glooiende (lemige?) oever met Drosera. EGV 50 µS, pH 6,5
Punt 6
'Hengelsbroek 2' (loc. 4). NW-hoek van oligotroof ven met veel Juncus bulbosus, Potamogeton polygonifolius en (bloeiend) Utricularia minor. EGV 93 µS, pH 4,0
Punt 7
Hoogveenpoeltjes oost van loc. 4. Sphagnum-bulten met Narthecium waartussen slenkjes met slijmerige diatomeeënneerslag, plaatselijk witte zwavelneerslag, plaatselijk ook wat Utricularia minor. EGV 84 µS, pH 4,5
Punt 8
'Steinwijer' (loc. 19). Oligo-mesotroof ven met Sphagnum, Eleocharis, Nymphaea en wat Phragmites. EGV 126 µS, pH 4,5
Punt 9
'Groot Ven 2' (loc. 23). Oligo-mesotroof ven met Sphagnum, Eleocharis en Juncus bulbosus. EGV 76 µS, pH 3,9
Punt 10
'Turfven 1' (loc. 27). Oligo-mesotroof ven met Sphagnum, Carex rostrata, Hydrocotyle, Utricularia minor, Potamogeton en wat Phragmites. EGV 67 µS, pH 4,7

(terug)

Evaluatie
De sieralgenflora zoals in de Teut bemonsterd, is typerend voor zure, oligo-mesotrofe vennen. In de meeste gevallen neigt het aangetroffen soortenassortiment naar wat in de flora van Coesel & Meesters (2007) wordt beschreven als het Euastrum crassum-Micrasterias jenneri gezelschap, kenmerkend voor zure, oligo-dystrofe veenpoelen. Er was echter altijd wel meer of minder bijmenging van soorten uit het Euastrum oblongum-Micrasterias thomasiana gezelschap, karakteristiek voor minder zure, mesotrofe wateren.
Zelfs in de hoogveenpoelen (locatie 4 oost) werden naast voor dit milieu kenmerkende soorten als Euastrum crassum, Euastrum humerosum, Cosmarium pyramidatum, Actinotaenium cucurbita, Micrasterias jenneri, Xanthidium armatum, Staurastrum hirsutum en Staurastrum teliferum ook soorten gevonden die je eerder in zwak zure, mesotrofe vennen en veenpoeltjes tegenkomt, zoals Euastrum pectinatum, Tetmemorus granulatus, Closterium kuetzingii, Closterium gracile, Closterium dianae en Cosmarium punctulatum.
Al met al is het gebied van de Teut opvallend rijk aan oligotrofe hoogveensoorten die in Nederland uitgesproken zeldzaam zijn, waaronder Euastrum insigne, Euastrum ampullaceum, Euastrum crassum, Xanthidium armatum en Micrasterias jenneri. Waarschijnlijk is dit toe te schrijven aan de voortdurende aanvoer van relatief basenrijk grondwater vanaf het Kempens plateau waardoor een al te sterke verzuring wordt tegengegaan. Een van de mooiste vondsten betrof Xanthidium variabile, een karakteristieke soort die in Nederland slechts bekend is vanuit de eerste helft van de vorige eeuw, maar hier op diverse plaatsen (vooral op locatie 4) vitaal werd aangetroffen.
Zoals uit bijgaande tabel 2 blijkt, scoren vooral de locaties 27, 17 en 5B hoog met betrekking tot totaal soortental, zeldzaamheid der aangetroffen soorten en ecologische signaalwaarde. De hoogst bereikbare sieralg-gerelateerde natuurwaarde (10) wordt behaald door de locaties 17, 27, 4, 4 Oost en 19, en uiteraard door het gebied als geheel, met een totaal aantal aangetroffen soorten van 136, waaronder 22 Rode-Lijstsoorten.

Desmidiologisch de meest interessante locaties (zie ook hieronder, bij Taxonomische aantekeningen) waren:
—  de slootvormige poel op locatie 5B, met Staurodesmus cf megacanthus, Xanthidium bifidum, en Cosmarium dybowskii.
— ven op locatie 4, met Xanthidium variabile en Cosmarium carinthianum.
— ven op locatie 19, met Staurastrum haboeliense, Cosmarium discrepans, Cosmarium prominulum var. subundulatum en Xanthidium variabile.
— ven op locatie 15, met Staurastrum heimerlianum.
— de hoogveenpoelen op locatie 4 oost, met Cosmarium cf logiense.

Tenslotte: vergeleken met andere excursies werden opmerkelijk weinig sporulerende soorten gevonden, namelijk alleen Bambusina borreri (op locatie 27) en Cylindrocystis brebissonii (locatie 4-oost).

(terug)

Taxonomische aantekeningen
Zoals gebruikelijk, werden ook nu weer de nodige soorten gevonden waarbij een taxonomische aantekening kan worden geplaatst.

Closterium archerianum var. minus Skuja: kan gemakkelijk verward worden met Cl. dianae var. minus en Cl. calosporum, maar onderscheidt zich daarvan door een zeer fijne streping.

Micrasterias fimbriata: het betreft hier de in Neustupa et al. (2011) als morfotype A beschreven vorm. Deze vorm, met scherper ingesneden lobjes van de laatste orde dan morfotype B, verschilt genetisch van morfotype B, alsook in ecologie: namelijk voorkomend in oligotrofer en zuurder milieu dan type B.

Staurodesmus cf megacanthus (P.Lundell) Thunmark. Deze vorm lijkt in celomtrek op Std. glaber maar komt qua afmetingen en forsheid der stekels eerder overeen met Std. megacanthus. Vermoedelijk is hij identiek aan Std. glaber 'forma major' in de flora van Lenzenweger (1997).

Staurastrum heimerlianum Lütkemüller: een nieuwe soort voor onze geografische regio. De door Alfred van Geest gevonden en fotografisch vastgelegde vorm komt goed overeen met deze soort zoals onder meer afgebeeld in de flora van West, West & Carter (1923).

Cosmarium carinthianum Lütkemüller: staat niet als zodanig in de flora van Coesel & Meesters (2007), maar zou volgens Kouwets (1991) identiek zijn aan C. messikommeri Coesel (afgebeeld in flora Coesel & Meesters). Genoemde taxa komen inderdaad veel overeen, maar verschillen in sinusvorm: U-vormig bij C. carinthianum, scherphoekig geopend bij C. messikommeri.

Cosmarium discrepans Štastný et Kouwets (in druk): lijkt op C. punctulatum, maar is wat grover gekorreld en verschilt in het centrale korrelpatroon. Prefereert een oligotrofer milieu dan C. punctulatum.

Cosmarium cf logiense Bisset: op locatie 4 Oost (hoogveenpoelen met Beenbreek) werd vrij talrijk een niet in de flora van Coesel & Meesters (2007) afgebeelde Cosmarium-soort gevonden, in vorm en sculptuur globaal overeenkomend met C. logiense zoals afgebeeld in flora West & West ( 1908), maar met duidelijk kleinere afmetingen (cellengte 40-45 µm versus 60-65 µm bij C. logiense). Op locatie 27 werd een soortgelijke vorm gevonden, maar nog iets kleiner en fijner gegranuleerd. Vooralsnog zijn deze vormen niet bevredigend op naam te brengen.

Cosmarium difficile var. subimpressulum Messikommer: een taxon in celomtrek overeenkomend met C. paragranatoides zoals afgebeeld in de flora van Coesel & Meesters, maar met in iedere semicel de voor C. difficile karakteristieke drie transversale rijen van grote porevelden. De verwantschapsrelatie tussen genoemde taxa dient nader onderzocht te worden.

Staurastrum cf minimum/tetracerum. Op de locaties 5 en 15 werd een zeer kleine en tengere Staurastrum aangetroffen die in eerste instantie doet denken aan S. minimum, maar daarvan verschilt door een meer uitgesproken, gespiraliseerde tanding van de armen. In dat kenmerk komt de vorm meer overeen met S. tetracerum.  Nader onderzoek is gewenst.

Haplotaenium minutum: de meeste vondsten betroffen een vorm die door Kouwets (1991) is beschreven als Haplotaenium indentatum. De vorm in kwestie wordt gekenmerkt door een kleine apicale indeuking van de celwand.

Cosmarium contractum: op locatie 5B (de 'Sloot') werd een vorm van Cosmarium contractum aangetroffen, gekenmerkt door een enigszins verlengde isthmus (vgl. Coesel & Meesters, pl. 61: 12.) Deze vorm dient kritisch vergeleken te worden met C. indentatum Grönblad (zie ook Kouwets 991).

(terug)

Aangehaalde literatuur
Coesel, P.F.M. & Meesters, J. (2007). Desmids of the Lowlands. — KNNV Publishing, Zeist, 351 pp.
Kouwets, F.A.C. (1991). Notes on the morphology and taxonomy of some rare or remarkable desmids (Clorophyta, zygnemaphyceae) from South-West France. — Nova Hedwigia 53: 383-408.
Lenzenweger, R. (1997). Desmidiaceenflora von Österreich. Teil 2. — J. Cramer, Berlin-Stuttgart, 216 pp.
Neustupa, J., Stastny, J., Nemjova, K., Mazalova, P., Goodyer, E., Poulickova, A. & Skaloud, P. (2011). A novel, combined approach to assessing species delimitation and biogeography within the well-known desmid species Micrasterias fimbriata and M. rotata (Desmidiales, Streptophyta). — Hydrobiologia 667: 223-239.
Stastny, J. & Kouwets, F.A.C. (2012). New and remarkable desmids (Zygnematophyceae, Streptophyta) from Europe: taxonomical notes based on LM and SEM observations. — Fottea 12 (in druk).
West, W. & West, G.S. (1908). A Monograph of the British Desmidiaceae. Vol. III. — Ray Society, London, 274 pp.
West, W., West G.S. & Carter, N. (1923). A Monograph of the British Desmidiaceae. Vol. V. — Ray Society, London, 299 pp.

 

P.F.M. Coesel
Amsterdam, 11 juli 2012