Voor het verslag van Micrtasterias, Natuurpunt (pdf download).

Bijgaande tabel 1 (soorten) is een integratie van determinatielijsten opgemaakt door Marien van Westen, Koos Meesters, Maarten Mandos en ondergetekende. Dubieuze waarnemingen zijn niet opgenomen. Voor de nomenclatuur werd de Lowlands-flora aangehouden, met uitzondering van de genera Staurastrum en Staurodesmus, waarvoor de Europese flora van Coesel & Meesters werd gehanteerd. .

De toegepaste abundantiecode bij het microscopisch onderzoek:
3 = bij vergroting van 100x in elk beeldveld aanwezig,
2 = niet in elk beeldveld, maar wel in elk preparaat met meer dan één exemplaar aanwezig,
1 = slechts incidenteel waargenomen.
0 = slechts dode cel(len) waargenomen
Bij soorten die sporulerend zijn aangetroffen gaat het abundantiecijfer vergezeld van de aanduiding '+ sp.'

In tabel 2 (natuurwaarden) worden voor de onderscheidene monsterlocaties de sieralg-gerelateerde milieu-indicaties en natuurwaarden gegeven volgens de criteria verstrekt in de flora van Coesel & Meesters (2007) en berekend met behulp van een databaseprogramma ontwikkeld door Marien van Westen (die ook de monsterlocaties situeerde in het meegestuurde Google Earth-kaartje).

(terug)

Globale beschrijving van het gebied

Het Buitengoor en het aangrenzende Meergoor, ten noordoosten van Mol, zijn gelegen op het naar het westen aflopende Kempens plateau. Het plateau ter plekke bestaat uit wit kwartszand van waaruit voedselarm, zuur water opwelt. Doordat lokaal kalkrijk, relatief voedselrijk water vanuit Kempense kanalen, uiteindelijk afkomstig uit de Maas, het gebied binnendringt vindt daar ondergrondse vermenging plaats met het zure grondwater en vormt zich een gradient in zuurgraad en nutrientenrijkdom. Het gebied is rijk aan bijzondere plantensoorten.

(terug)

Korte omschrijving van de monsterlocaties

Punt 1
Buitengoor, nabij Ecocentrum 'De Goren'. Drassige heidelocatie met ondiepe poeltjes op stevige ondergrond. Veelstengelige waterbies, Witte en Bruine snavelbies en Kleine zonnedauw zijn aspectbepalende soorten. Voorts Egelboterbloem, Duizendknoopfonteinkruid en Vlottende bies. Hier en daar ook wat Klein blaasjeskruid. EGV 193 µS/cm, pH 6,0.
Punt 2
Buitengoor, richting Meergoor. Globaal vergelijkbaar met locatie 1, maar dominant Puntmos, de kranswieren Chara vulgaris en Chara globularis en het zeldzame mos Fissidens adiantoides duiden op een hogere pH en grotere nutrientenrijkdom. Zo ook de naburige opstanden van Gele lis, Kleine lisdodde en Galigaan. EGV 360 µS/cm, pH 6,4.
Punt 3
Meergoor. Diepere poel aan de rand van bosopslag, met veel Drijvend fonteinkruid, Waterviolier, Loos blaasjeskruid en kranswieren. Aan oevers wijzen Kroos en Pitrus lokaal op eutrofiërende invloeden. EGV 104 µS/cm, pH 6,6.
Punt 4
Meergoor. Veenmos-Gagelvlakte met ondiepe slenkjes waarin veel Vlottende bies en Duizendknoopfornteinkruid. Langs de randen veel Dwergzegge en Sterzegge. EGV 71 µS/cm, pH 5,4.
Punt 5
Meergoor. Grote poel, aan noordzijde begrensd door dennenbos. Steile oevers met Pijpenstrootje. Submerse mat van veenmos. Lokaal wat Kikkerdrilwier. EGV 140 µS/cm, pH 3,9.

(terug)

Evaluatie

Kort voor de excursiedatum werd het onderzoeksgebied dagenlang geconfronteerd met buitensporig zware regenval. Dit zal, door uitspoeling en versleping van benthos in het drassige terrein, van grote invloed zijn geweest op de samenstelling van de bemonsterde algenflora. Opvallend was niet alleen de geringe populatiedichtheid van de meeste sieralgsoorten maar ook werden grote verschillen gesignaleerd tussen de waarnemingen van de onderscheidene bemonsteraars. Hetzelfde gold voor de veldbepalingen van geleidingsvermogen en pH. Ook hier veelal op korte afstand grote verschillen, vermoedelijk toe te schrijven aan een wisselend aandeel puur regenwater. De in dit verslag vermelde waarden moeten in dit licht worden beschouwd en de in tabel 1 gepresenteerde soortenlijst zal ook verre van uitputtend zijn. Desalniettemin werden ruim over de honderd taxa gescoord (tabel 1).

De monsterpunten 1, 2 en 3 kenmerken zich door dominantie van soorten uit een mesotroof, zwak zuur milieu, waaronder Rode-Lijstsoorten als Actinotaenium turgidum, Closterium attenuatum, Cosmarium conspersum en Cosmarium pachydermum. Met name de nominate varieteit van laatstgenoemde soort, gekenmerkt door relatief dikke celwanden, wordt in Nederland maar weinig waargenomen.

De soortensamenstelling op monsterpunt 4 wijst op een wat zuurder en voedselarmer milieu. Naast min of meer pH-neutrale soorten als Closterium navicula, Euastrum dubium en Staurastrum striatum werden ook meer acidofiele soorten als Netrium oblongum, Actinotaenium cucurbita, Bambusina borreri en Staurastrum margaritaceum aangetroffen, tezamen leidend dit tot een grotere soortenrijkdom dan in een van de andere monsters (tabel 2). Op deze monsterplek werden ook de meest bijzondere soorten gevonden (zij het slechts als incidentele waarneming) namelijk de karakteristieke arctisch-alpiene soort Staurastrum pileolatum en de slecht bekende, gemakkelijk over het hoofd te ziene Closterium pseudopusillum. Van Netrium digitus kon een zygospore worden gefotografeerd, een geslachtelijke voortplantingsstruktuur die in de Lowlands-flora nog niet is opgenomen.

Punt 5 (de grote, relatief diepe poel met de submerse veenmosmat) biedt een totaal ander beeld. Hier slechts een lage soortenrijkdom, maar wel hoge abundantiecijfers, met name van Haplotaenium minutum, Haplotaenium indentatum var. latius en de zeldzame soort Xanthidium variabile. In lagere aantallen werd voorts het weinig algemene taxon Hyalotheca dissiliens var. tatrica aangetroffen alsook de recentelijk nieuw beschreven Cosmarium pseudodifficile (zie onder). De abundant voorkomende Haplotaenium-soorten staan bekend als uitgesproken oligotroof en acidifiel hetgeen in overeenstemming is met de gemeten lage pH-waarde (3,9).

Tabel 2 waarin de vanuit de sieralgenflora af te leiden ecologische parameters en natuurwaardecijfers zijn vermeld, laat zien dat de oligo-mesotrofe locatie 4 verreweg het hoogst scoort qua diversiteit, zeldzame soorten en doelsoorten (soorten met signaalwaarde), aanleiding gevend tot de hoogste natuurwaarde. Maar ook de overige locaties laten wat dat betreft mooie waarden zien. Kortom, het Buitengoor is niet alleen voor hogere planten en dieren, maar ook voor sieralgen een zorgvuldig te koesteren schatkist.

(terug)

Taxonomische aantekeningen

Haplotaenium indentatum var. latius
Dit op Haplotaenium minutum gelijkende, door Kouwets (1991) beschreven taxon wordt in de Lowlands flora nog niet onderscheiden, maar blijkt vrij algemeen verspreid in zure, oligotrofe habitats. Locatie 5, waar beide taxa abundant naast elkaar voorkomen, biedt een uitstekende gelegenheid om de onderlinge verschillen te leren kennen. Waar cellen van H. minutum gekenmerkt worden door een recht afgeknotte apex, versmallen de cellen bij H. indentatum var. latius vlak voor de top. De apex is iets meer afgerond dan bij H. minutum en vertoont een mediaan deukje. Vanwege dit deukje is dit taxon bij de overwegend tropische soort H. indentatum ondergebracht, maar de verschillen hiermee zijn m.i. dermate groot dat een status als zelfstandige soort verantwoord is. Van de afbeeldingen van H. minutum in de Lowlands-flora, op plaat 32, hebben naar alle waarschijnlijkheid tenminste de figuren 8 en 9 betrekking op het door Kouwets nieuw beschreven taxon. .

Cosmarium pseudodifficile
Dit taxon werd recentelijk beschreven door Van Westen (2015). Het gelijkt op bepaalde vormen van C. difficile, maar heeft meer ellipsvormige semicellen en een wijder geopende sinus. Hierdoor kan verwarring optreden met C. contractum var. minutum zoals afgebeeld in de Lowlands-flora.

Netrium digitus zygospore
De vanuit locatie 3 gefotografeerde zygospore van Netrium digitus verschilt wezenlijk van die beschreven door Grönblad (1920, overgenomen in de flora van Krieger, pl. 8: 1). Weliswaar gaat het in beide gevallen om bolvormige, gladwandige sporen, maar de aanhangende gametangiumcellen ogen heel anders. Terwijl bij Grönblad (en een aantal latere auteurs) sprake is van gametangiumcellen in de vorm van semicellen zoals die eruit zien direct na celdeling, d.w.z. aan een van beide polen veel breder dan aan de andere pool, geeft de op de microscopiseerdag bij de Waterdienst genomen foto een gametangiumcel te zien waarvan de beide polen niet of nauwelijks in breedte verschillen (de andere gametangiumcel was kennelijk al van de spore losgelaten). Precies zo'n beeld wordt gepresenteerd door Homfeld (1929), maar dan van de varieteit lamellosum. Deze varieteit is in de Lowlands flora niet apart onderscheiden, maar wel afgebeeld (op plaat 3: 2). Indien dit verschillende zygosporebeeld inderdaad een goed discriminerend kenmerk blijkt, moet niet alleen de var. lamellosum apart onderscheiden worden, maar verdient ze m.i. zelfs de status van aparte soort.

Cosmarium spec.
Zoals gebruikelijk werd ook bij deze excursie weer Cosmarium-soorten aangetroffen die met de gangbare literatuur niet direct waren te identificeren. Een daarvan betreft een korrel-Cosmarium ter grootte van ongeveer 40 x 30 µm waarbij de korrels, vrij ver uiteenstaand, gelijkmatig over het celoppervlak zijn verdeeld. Het beeld doet wel wat denken aan C. orthostichum zoals afgebeeld in de Lowlands flora, pl. 70: 2, maar zal tot een andere soort behoren. De vorm in kwestie werd aangetroffen op locatie 5.

P.F.M. Coesel
Amsterdam, 1 juli 2016